Fugue Feguer

Fugue Feguer
Als kinderen vulden we ballonnen
aan de keukenkraan: met ernst
bespeelden we het aanrecht — silo
voor straatgevechten en weke knieën.
Een blindganger met te veel knopen
knapte met een sproei in het gezicht.

Ons hart is vandaag vergelijkbaar
geëxplodeerd, met een voltreffer
over de kinderkopjes: ze moeten
de spetters van de muren boenen.
De aorta, een geruid slangenvel,
ligt op een stoep na te stuipen.

Op de vooravond van het hakblok
eten terdoodveroordeelden pitten
die in verre grond als onkruid
uit hun huid mag groeien, een naam
en loos teken. Wellicht klimmen
uit deze kamers ook eens bomen.

Dit is Feguer.

Home is where the WiFi connects automatically

Home is where the WiFi connects automatically

1. Valar Morghulis
Op een landweg achter Split was onze huurauto met twee voorbanden in de modder verdwenen. Het was november en Max was dood en begraven. Van het portier dropen natte kluiten aarde. Het was gestopt met regenen, maar de ruitenwissers bleven hardnekkig bruine strepen trekken over de voorruit. Het rubber piepte. Jules rustte met zijn voet tegen de trekhaak, in de ene hand een oude Nokia, in de andere een sigaret. Hij was weer begonnen met roken. Met een frons op zijn voorhoofd zocht hij naar bereik, naar meer dan één eenzaam balkje. Zo gelaten door de lucht zwiepend, leek hij een theremin te bespelen. Op zoek naar een geluid tussen twee conventionele noten. Op zoek naar leven.

Uiteindelijk waren we hier voor Game of Thrones, zeiden we. Hier in Kroatië werd het opgenomen. Het was het laatste seizoen. We waren aan het einde van een nauwe zeestraat waar de witharige koningsdochter Daenerys Targaryen, de eerste van haar naam, met draken een stad had ingenomen. Toen we de poorten van Split doorliepen, fluisterde Alice ‘Mhysa, Mhysa’ als een eenentwintigste-eeuwse pelgrim. ‘Moedertje, moedertje.’ We hoopten ook de kerker te bezoeken waar Theon Greyjoy, de obligate verrader in het epos, zijn mannelijkheid verloor, afgesneden door de sadistische bastaardzoon Ramsey Snow. Na de folterscène plaagde hij zijn slachtoffer door met veel vertoon een braadworst te eten. Dat de acteur van Ramsey in het echt homo was, maakte het symbolischer, vonden we. We hadden in een supermarkt gezocht naar worst om uit lichte boosaardigheid samen de scène uit te beelden, maar de caissières konden geen Engels en wij verstonden niets Slavisch. In ruil voor een paar munten verstrekte de automaat in de hotellobby een soort Kroatische BiFi-worstjes met extra knoflook. Later kwamen we erachter dat de scène in de studio was opgenomen.

We waren op weg naar de volgende filmlocatie, het havendorp Dubrovnik dat TripAdvisor ‘pittoresk’ noemde, maar al sinds de première van het eerste seizoen werd overspoeld door toeristen die dat ook dachten. Dat we het uiteindelijk bereikten, was niet zo belangrijk. We hadden een buitenlands reçuutje van de McDonald’s, handtekeningen en kopietjes van rijbewijzen voor de autolease, insectenbeten. Er waren foto’s met langharige touroperators gemaakt. In onze portemonnees zaten kuna, vreemd muntgeld dat mij deed denken aan obolen. Of zwijggeld. Er was een digitaal spoor: van vliegtickets, recensies van matige visrestaurants, WhatsApp-berichten naar het thuisfront en van de internetporno waarmee ik ’s avonds laat masturbeerde. We waren op vakantie gegaan. Het was voldoende nog even een suggestie van alledaagsheid te laten zien. En over enkele maanden zouden we elkaar niet meer zien. We hadden een man gedood. Achter een hek kauwde loom een ezel.

 2. 192.168.1.1.
‘I’m the Juggernaut, bitch!’
Jules stond midden in het trapgat, beide handen aan de leuningen geklemd. Hij droeg een provisorische helm, een aluminium kom die sinds onze laatste foerageertocht bij de Ikea vaker dienstdeed als toneelattribuut dan keukengerei. Over zijn oor gleed een druppel groene dressing.
‘Er is nog wel wat voor je in de koelkast,’ zei Alice, die stil naar de overloop was gekomen. Ze keek naar haar vriendje alsof hij de huisteckel was die voor de zoveelste keer zijn behoefte in de hoek van de kamer had gedaan: met lichte afkeuring, maar vooral gelaten. Net als de teckel kon hij het ook niet helpen. Alice tilde zuchtend de kom op en gaf hem, bijna als een bijgedachte, een klap tegen zijn achterhoofd.
‘Waar heb ik dat nou weer aan verdiend?,’ klaagde Jules met een pruillip, terwijl hij over zijn kruin wreef, maar stiekem zijn haar terug in model bracht.
‘Artikel 4: obstructie van de afwas,’ zei Alice plechtig. Ze speelde de rol van arbiter goed. Verstrooid plukte ze een blaadje rucola uit zijn haar en stak het in haar mond. Kauwend trok ze haar hoofd scheef: ‘Magnetron, tweeënhalve minuut.’
Mijn telefoon ging af. Mailtjes. Er was weer verbinding.

Toen ik binnenkwam, was alles hetzelfde. Jules hield van provoceren en plaatste op de bijzettafel zijn bijbel op een oud Playboy-nummer. Op de vergeelde centerfold stond een brunette met een grote bos schaamhaar dat als klimop naar haar navel meanderde. Ik sloeg de bijbel open en zocht een geschikte passage: ‘Vriendin van mij, met een merrie voor farao’s wagen vergelijk ik jou!’
Uit de keuken klonk gehinnik. Ik knipoogde naar Q, maar hij was te gefocust op zijn scherm. Zijn vingers gleden gehaast over zijn iPad, terwijl met een mathematische precisie iets wat eruitzag als code aan hem voorbijraasde. Asterisken en dollartekens lichtten op in geel en groen.
Why did the Java programmer wear glasses?,’ vroeg ik, en na een korte pauze zonder reactie: ‘Because he could not C#.
‘Eva is terug naar St. Niklaas,’ zei hij. ‘Een mondeling. Als ik het gekir van nog zo’n Koreaanse soap had moeten aanhoren, had ik het ding van het balkon afgegooid. Echt waar.’
‘De tv of je vriendin?’
‘Beide,’ mompelde hij donker.
‘Geef dan maar aan mij,’ zei Jules, die zijn hoofd uit de keuken stak, een theedoek in zijn hand.
‘De tv of zijn vriendin?,’ vroeg ik.
‘Beide!,’ riep Jules.
Aan het gemaakte gemopper te oordelen, werd hij weer geslagen. Q grijnsde.

Ik ging zitten en onderdrukte de neiging om mijn hand in mijn broek te steken, zoals Al Bundy dat doet als hij thuiskomt na een lange dag schoenen verkopen. Mijn vader kijkt de serie nog steeds, maar mag dat niet.
‘Wist je dat de hoofdpersoon in Married with Childrengenoemd is naar een beroemde seriemoordenaar?,’ riep ik richting keuken.
‘Echt waar?,’ antwoordde Alice. ‘Wat zwart.’
‘Nee, je denkt aan Ted Bundy,’ zei Q.
‘Oh ja,’ zei ik.
‘Du-huh,’ zei Jules.
Op de iPad zag ik snel de Wikipediapagina List of serial killers in the United States verdwijnen.

Ik ging zitten en bedacht dat dit mijn sanctum sanctorum was, mijn Cartesiaanse middelpunt, mijn omphalos, mijn Batcave, mijn 0000. Of voor ons eerder een 192.168.1.1. We hadden inmiddels de gave om elkaar als meubilair te kunnen behandelen en ons als meubilair te schikken. Dat is een verdienste, vonden we. Officieel had ik de status van gast in dit huis, maar ik kan me niet herinneren zo slecht behandeld te zijn. Ik had mijn favoriete plek in de kamer van Q en de kamer van Jules en, nog veel belangrijker, ik wist hoe beiden hun koelkast en besteklade inrichtten. Wat nog veel meer gewicht had, was dat ik de wachtwoorden kende van de routers die zich door de jaren heen in dit studentenhuis hadden opgehoopt.

Terwijl ik mijn vingers brandde aan het magnetronbakje bespraken we de dag. De ongeschreven regel luidde dat we daarover niet te lang mochten praten uit voorzorg niet burgerlijk te worden. Dat was een grote angst. De gespreksonderwerpen van vandaag waren de Reddit AMA van de man met de twee penissen, hoe we een jeugdsentiment koesterden voor 3 Doors Down en wie ’s werelds beste dwergacteur was. Omdat we niet zoveel dwergacteurs kenden, ging de discussie eigenlijk tussen Peter Dinklage en Warwick Davis. Dat leidde tot een impasse. Alice en ik zagen meer in Warwick Davis: we waren allebei Ravenklauwen. Q en Jules waren voor de eerste keer eensgezind voor Peter Dinklage, die de rol van de cynische Tyrion Lannister vertolkte in Game of Thrones.
‘Voor mij is Warwick Davis maar een inwisselbare dwerg,’ redeneerde Jules. ‘Bovendien zit Peter Dinklage ook in In Bruges.’
‘Zit er een dwerg in In Bruges?,’ vroeg Alice.
‘Hij is die acteur,’ constateerde Q.
‘Maar is hij ook een fucking inanimate object?,’ mompelde ik.

3. Max
Borrels, zo vertelde een hoogleraar mij ooit, zijn de motor van de academische prestatie. Hij had drie Leffe weggetikt en bralde een beetje. Achteraf scheen hij in Leiden te hebben gepromoveerd. Een goed glas rode wijn bedenkt zijn eigen artikel. Voeg een bittergarnituur toe en je legt alvast het grondwerk voor een kloek manuscript. De beste boeken blieven bier. Tijdens het opruimen van de archiefkast vond ik maanden later een sleutel. Het zat in zo’n plastic zakje dat je dicht kunt ritsen — voor een paar gram hasj of het vacuüm gezogen bewijsmateriaal van een plaats delict. Op een klein stukje gelinieerd papier was met een lekkende vulpen een kamernummer geschreven. Na wat speurwerk leek de sleutel te passen in een antieke drankkast in het kantoor van een oud-collega, die tijdens het nakijken van scripties een glaasje gin dronk en sinds zijn emeritaat, zo repten kwade tongen, literflessen. De kast, waarvan het slot bruut was afgeslagen, deed dienst als opslag. Van het facilitair bedrijf ontvangen we zelden.

Ik dronk een cola. Het was het begin van september en ik barstte van de hoofdpijn. Een verse lichting promovendi maakte vandaag haar entree — debutanten op het bal of slachtvee, naar gelang wie je het vroeg. ‘Vers bloed,’ zei een collega, terwijl hij een struis en roze meisje in de hoek inspecteerde. Ik keek naar zijn achterhoofd, maar ik kon hem horen grijzen. Hij rolde zijn klanken als een haai die druppels bloed over zijn vlijmscherpe tanden likt – althans, als haaien dat zouden doen. Het was een jongen wiens haarlijn uit pure vastberadenheid nooit zou terugwijken en die tot diep in zijn midlifecrisis Hey there Delilahen Wonderwallzou sereneren. Tegen jongens was hij vriendelijk, tegen meisjes veranderde hij in de wolf in het sprookje van Roodkapje. De versie van Grimm, niet van Disney. Rated R, coming to cinema’s soon.Hij at je met huid en haar op en bewaarde, om de metafoor compleet te maken, je kapje als trofee in zijn sokkenla. In de badkamerspiegel zou hij later misschien nog een schaamhaar of twee tussen zijn tanden uit peuteren. God, ik had hoofdpijn.

Terwijl Bram op zijn prooi afstapte, kwam een slungelige jongen naast me staan. Zijn stropdas stond scheef en hoewel hij op dat moment geen bril droeg, had hij twee cirkels mee-eters om zijn ogen op de plek waar zijn montuur normaliter zijn hoofdhuid aanraakte. Hij schonk een flesje bier in en keek mij indringend aan.
‘Hoi!’
‘Hoi.’
‘Persoonlijk vind ik je de meest interessante persoon op deze borrel,’ stootte hij iets te snel uit. Gerepeteerd. Hij smakte ongegeneerd zijn lippen.
‘Sorry, je bent mijn type niet,’ glimlachte ik vilein. Een aansteller, dacht ik. Ongetwijfeld een nieuwe psycholoog die loopt te fucken. Of erger nog, een managementstudent die zo’n zelfhulpboek als The Secretheeft gelezen. In mijn hoofd maakte ik een afkeurend geluid doorgaans alleen gereserveerd voor tienermeisjes. Ik liep naar de tafel om mijn glas met ijsklontjes te vullen. Het liefst had ik wat ijs tegen mijn slaap gehouden. In plaats daarvan vermaalde ik het tussen mijn kiezen, alsof ieder afzonderlijk klontje mijn familie groot onrecht had aangedaan. Ik ben goed in passief-agressief.
‘Ga je altijd zo om met nieuwe mensen?’ Ik slikte een ijsklontje heel door als een paracetamol.
‘Alleen met mensen met openingszinnen. Die stellen teleur. Openingszinnen zijn de Max Verstappen van de communicatie,’ antwoordde ik.
‘Wie?’
‘Wie wat?’
‘Wie, Max Verstappen?’
‘De coureur.’
’Te snel en te behendig?’
‘Te vroeg gepiekt.’ Een volgend ijsklontje moest eraan geloven. Ik bond in: ‘Maar na een paar races zijn je hoge verwachtingen bijgesteld.’
‘Sorry, ik houd niet zo van motorsport.’ Hij beet aandoenlijk op zijn lip.
‘Ik ook niet.’ Ik zuchtte. ‘M’n vader kijkt altijd naar de start. Die is het spannendst, zegt ‘ie. Stiekem wacht hij volgens mij op een ongeluk. Dat er iets gebeurt.’
‘En gebeurt er weleens iets?’
‘Nooit.’

4. Intermezzo
Zona Periculosa
Q, Jules, Alice, U

Goed als ik iemand meeneem? Q kookt toch? Dus
genoeg lasanga lijkt me — 18:23

Wie? — 18:24

*lasagna
Iemand van de uni, nieuwe collega. — 18:24
Nieuw in de stad, net begonnen — 18:24
Hij is wel aardig — 18:24
goeie kont ook Xd — 18:24

Uhm… ok. — 18:28

                                                     Ok, geen probleem? — 18:28

Nee. — 18:29
Is goed. — 18:29
ETA? — 18:29

We stappen over tien minuten in de bus. Dus dan zijn
we rond 7 bij jullie. — 18:29

Ok. — 18:30

5. Bechamel
Toen we binnenstapten, was net alles even anders. Een vreemde zou het niet hebben opgemerkt, maar voor mij leek het alsof Jules in de gauwigheid een laagje warmte van het meubilair had geveegd. Stof en warmte. Eén tel vroeg ik me af of ik een deur te ver was doorgelopen, zoals ik weleens deed als ik dronken was. De vetspetters op de placemats ontbraken, het Playboy-nummer was in de kast geschoven naast een boek van Donna Tartt en Jules had op Spotify een afspeellijst aangeklikt die verdacht veel leek op top-veertigmuziek. Adele was zachtjes aan het zeuren als de kruimeldief van de buren. Ik twijfelde eraan of het een goed idee was geweest Max mee te nemen. Q was niet aan de laatste beetje code van de dag aan het pulken, maar had op de bank quasinonchalant zijn benen gekruist. Hij stond iets te snel op en trakteerde ons op een glimlach die zijn ogen niet bereikte, doorgaans bedoeld voor huurbazen en familieverjaardagen. Met de lachkuiltjes in zijn gezicht leken ook de plooien van zijn jasje strak te trekken. Mijn telefoon ging af. Er liepen mailtjes binnen. Max vroeg om de wificode en haalde het nieuwste model iPhone uit zijn broekzak.
‘Cadeautje van de zaak,’ schepte hij op.

Het eten was een fiasco. Max hield niet van witte saus. Tot de zwijgzame frustratie van Alice schraapte hij het van de pastabladen. Jules keek wat ongemakkelijk van mij naar zijn vriendin en begon een gesprek over een nieuwe Marvelfilm waar we allemaal niet zo geïnteresseerd in waren, maar die we wel tijdens de première zouden zien. Het gesprek viel dood. Mijn gast had een kwade dronk. Dat had ik na jaren academia leren herkennen als een dt-fout. Sommige mensen waren met drie glazen wijn charmant en geestig, maar werden na één vingerhoedje meer vilein, vals. Een verhoogd promillage alcohol in het bloed verhoogde de kans op auto-ongevallen, maar ook op geschoffeerde collega’s. En met het beperkte aantal rijbewijzen op de faculteit kon je je afvragen wat erger was. De jonge met de goede kont was al een hele academicus.
‘Dus wat doe jij?,’ vroeg hij zonder aankondiging aan Q.
‘Ik ontwikkel apps voor bedrijven,’ antwoordde hij.
Max haalde een wenkbrauw op. ‘Interessant.’
‘Ja.’
‘Je hoort tegenwoordig wel veel over twaalfjarigen die in de brugklas al bouwen aan dat soort dingen, toch?’
‘Je moet ergens beginnen,’ grijnsde Q.
‘Coderen en masturberen op hun zolderkamertje. En dan met veertien als gepukkelde kwade genius een eerste cyberaanval uitvoeren.’ Hij lachte en hief zijn glas.
‘En waar was jij op je veertiende dan mee bezig, Max?,’ kwam Alice tussenbeide.
‘Met school, hockey, debattoernooien, MEP.’ Hij haalde zijn schouders op.
‘MEP?’
‘Model European Parlement.’
‘Toneel voor diplomaatjes in de dop toch?,’ bracht Jules in.
‘Zoiets. Je behartigt de belangen van een VN-lidstaat en schrijft gedurende eensummer retreateen beleidsstuk over een prangende maatschappelijke kwestie binnen dat land,’ antwoordde Max in één adem.
‘Dat lijkt me best wel saai, to be honest. Uren vergaderen over de rundveetaks in Equitoriaal-Guinea of de toerismebranche in Almere-Zuid. Brrr.’ Jules maakte een gemaakt rilletje.
Max likte de opgedroogde wijn van zijn lippen en riposteerde. ‘Dat was vroeger hoor. Nu promoveer ik, afdeling oncologie. Groot potentieel.’
‘Potentieel voor?,’ vroeg ik. ‘Don’t say it,’dacht ik nog.
Hij keek me drie tellen aan. Hij was iets te aangeschoten om melodrama te herkennen.
‘Het redden van levens.’
Jules en Alice maakten tegelijkertijd een snuivend geluid. Q onderdrukte gegrinnik. Max deed alsof hij het niet had gehoord.
C’est ça. En wat doen jullie dan?’
‘We studeren allebei geschiedenis.’
‘Ah, wat grappig.’

6. Tarantino
Vier paar schoenen stonden in een cirkel. Die van Q waren van nepslangenleer van Floris van Bommel, een opzichtig glimmend groen dat bewust clashte met zijn helblauwe Happy Socks met visgraatmotief. Het was een ijsbreker die gesprekken en passagiersschepen kon laten zinken. Daarnaast twee paar inwisselbare Allstars. Subtiel. Casual. Alleen aan het kleine verschil in maat en vlekkeloosheid kon je herkennen welke van wie waren. Ten slotte de mijne, een afgetrapt paar met een bruine kleur waarin je uitverkoop las.

De bloedplas verspreidde zich langzaam over het vale tapijt. Het was donkerder dan ik me had kunnen voorstellen. De dikke vezels zogen het methodisch op. Jules deed een stap achteruit toen hij merkte dat het bloed aan de witte rand van zijn sneakers vrat. Max lag tussen ons in, met een keukenschaar ter hoogte van zijn hart. Ik had er nooit aan gedacht dat je zoiets onschuldigs kon gebruiken om te doden. Zoiets deed je met een pistool of een mes, een honkbalknuppel desnoods. Een schaar was bedoeld om de plastic bakjes van de kip te openen, om confetti te krullen, om een pleister op de wonde te doen. Hij ademde niet meer en keek verrast naar het plafond. Er was geen geschreeuw of gereutel geweest of zoiets morbide, geen sterfmonoloog of zoiets filmisch. Het was simpelweg: geplaag, schaar, zwarte vlek, val, bloedplas. Jules keek als eerste op: ‘En nu?’

We bleven een paar minuten zo staan en ontwaakten toen een voor een uit onze trance. Alleen Alice had wat bloedspetters op haar gezicht. Jules liep zonder iets te zeggen naar de keuken en haalde een nat vaatdoekje over het gezicht van zijn vriendin.
‘Hij is dood, denk ik,’ vatte ik bondig samen.
No shit, Sherlock,’ zei Jules zachtjes, automatisch.
‘We hebben hem doodgemaakt,’ zei ik. Stilte. Q keek mij aan.
‘En nu?,’ vroeg Jules voor de tweede maal.
‘De politie bellen?,’ vroeg Alice zachtjes.
‘Dan belanden we in de cel,’ zei Q.
‘Ik sta open voor suggesties,’ antwoordde Alice toonloos.
‘We kunnen het laten lijken op een ongeluk,’ zei ik vragend.
‘Uhm, gast, ik weet niet of je het gemerkt hebt, maar deze kerel heeft een schaar in zijn hart. In. Zijn. Fucking. Hart.’ Jules was naar mij toegekomen en sloeg met ieder woord op mijn borst.
‘Dan halen we het eruit,’ antwoordde Alice.
‘En dan?’, vroeg hij haar, terwijl hij in mijn ogen bleef kijken.
‘We gooien hem van de brug bij het station. Er is daar geen railing. Dan lijkt het net alsof hij te veel gedronken had,’ zei Alice.
Jules draaide zich bedachtzaam om.
‘Maar hoe verklaar je dan de wond?,’ vroeg hij langzaam. ‘Merkt de politie dat dan niet?’
‘Dude, het is de politie Gelderland-Zuid. Geen CS focking I Miami.’

De taken waren verdeeld. Alice was na een kwartier begonnen te rillen en bleef thuis om het tapijt met chloor en bleekmiddel aan te pakken. Jules en Q zouden het lichaam ondersteunen, schouder aan schouder, alsof het een vriend was die ze thuis zouden afleveren. Ik zou als uitkijk vooruitlopen en zorgen dat we ongezien bij het station aankwamen.
‘Wat verwacht je dat ik doe, koekoekgeluiden maken als er iemand aankomt?,’ vroeg ik ongelovig.
Jules negeerde mijn toon. ‘Nee, je houdt je telefoon op je rug en je drukt de homeknop in zodat het scherm oplicht. Waarschuwing zat.’
‘Oh.’

7. Edith
Alice had een oude spijkerbroek en grote gele keukenhandschoenen aangetrokken. Ze stond over de bebloede tafel gebogen. Alsof het een scène was in The Sopranoswas de pastasaus gemengd geraakt met het bloed van Max. Ze keek naar de tafel alsof het een verse puzzel was waar een eerste hoekstuk gelegd moest worden. In haar ogen zag je haar een plan de campagne maken. Voordat ze begon, lichtte de broekzak van Max op en begon zijn telefoon gedempt te trillen op het tapijt. Q liep naar het lichaam toe en pakte de telefoon op. Hij staarde aandachtig naar het scherm. ‘Sam belt,’ zei hij.

‘Wat doen we met z’n telefoon?,’ vroeg Jules.
‘Lekker laten rinkelen,’ antwoordde Alice.
‘We hebben twee mogelijkheden,’ zei ik. ‘Optie 1. We stoppen het terug in zijn zak en doen er verder niets mee.’ Ik knikte naar Alice. ‘Optie 2. We doen alsof we Max zijn, een aangeschoten Max op weg naar huis. Max is druk aan het appen en kijkt niet zo goed uit.’
‘Hoe denk je hier zo snel over na?,’ vroeg Alice verwijtend.
Q keek me vanuit zijn ooghoeken aan. Ik haalde mijn schouders op. Hij pakte Max’ hand vast en duwde zijn duim op de iPhone. Na drie keer accepteerde de telefoon zijn vinger en werd het scherm ontgrendeld.
We ontfermden ons over de telefoon, om de lauwe lasagne heen gebogen. We stuurden een berichtje naar de onbekende Sam.
‘Typ maar: “Heyhoi, wat is er?”,’ zei ik.
‘“Heyhoi”? Is dat niet een beetje meisjesachtig?,’ vroeg Alice.
‘Hij is aangeschoten,’ antwoordde Jules.
Q vond op zijn telefoon een lijst met nummers van meisjes. Er stond het symbool van vrouw boven.
‘Scharrels of zo,’ zei ik.
We besloten iets flirterigs te sturen, iets geils, om het lijk te bewieroken met een zelfverzonnen alcoholwalm. Hij had dan geen hartslag meer, zijn libido bleef intact. Dat leek zowel pervers als aardig.
‘Angela, Barbara, Birgit, Clarice, Diana, Edith, Fatima,’ las Q voor. ‘Het is een hele waslijst.’
‘Doe maar aan die Edith. Dat klinkt als een voetbalmoeder,’ zei ik. Niemand zei iets. Zwijgen is instemmen.
‘Edith dus,’ constateerde Q. ‘En wat is de boodschap?’
‘Zoiets van “Hey schatje, ik moest aan je denken”? En dan iets met een hartje, een perzik, spetters en een aubergine,’ zei ik.
‘Waarom een aubergine?,’ vroeg Alice.
‘Aubergine slaat op je pik,’ legde Q uit.
‘En wat als Edith geen FWB’eetje is?,’ vroeg Jules.
‘Maakt niet uit,’ zei ik, ‘Max is dronken toch?’
‘Arme Max,’ zei Alice. Ik wist niet of ze het had over het appje of zijn lijk dat op de vloer langzaam lauw aan het worden was.

8. Lijn 10
Er was niemand op straat. Het was half elf op een dinsdagavond en de enige die we onderweg tegenkwamen, was een pizzakoerier op oranje scooter die stilhield bij een studentencomplex. Aan de onmiskenbare weeë geur te oordelen had hij geblowd. Uit het park hoorden we een pauw aan een stuk door krijsen — als het orkest in de douchescène van Psycho. Het had iets spottends. Vanuit het torentje in het park bauwden een paar tieners het dier na. Q en Jules hesen Max zonder veel moeite naar het station. Zijn oksels waren wat vochtig, zouden ze me later vertellen. Hij was licht, alsof we het belangrijkste deel van hem thuis hadden achtergelaten.

We kwamen aan bij de brug en tuurden naar de lichtjes beneden, koel xenonlicht dat je aan het einde van de tunnel verwacht. Er waren er niet veel. We zouden geen auto raken en een ongeluk veroorzaken. Voordat we Max van de railing wilden laten vallen, ging zijn telefoon opnieuw af.
‘Gaan we dit echt doen?’, vroeg Jules.
We bleven stil en keken naar het lichtje in zijn broekzak, alsof dit zijn laatste woorden waren voor de guillotine viel. Of de acht klokslagen op vier mei. Of de azan, hij muezzin, wij moslims. Het werd zwart. We keken niet naar beneden.

Later hoorden we dat Max een bus had geraakt. Het was dezelfde lijn die we eerder die avond van de campus hadden genomen. Alice vond het heel erg voor de chauffeur. Jules had stilletjes een arm om haar heen geslagen. Samen waren ze op de bank gekropen. De vloer was vlekkeloos. Q zat in een hoek te broeden. Zijn laptop verlichtte zijn gezicht, als een kind dat zijn vriendjes met een zaklantaarn onder zijn kin wil laten schrikken. Uit het raam hoorden we de pauw. ‘Kutbeest.’

9. Paging doctor Max
Twee dagen later kreeg ik bericht van een politieagente ‘om mij beschikbaar te stellen voor een kort gesprek’. Die formulering stelde me gerust. Het klonk routineus. Als je iemand verdenkt van een misdrijf, waarin het slachtoffer om het leven wordt gebracht met een keukenschaar en vervolgens als misleiding voor een lijnbus wordt gegooid, dan heb je het niet over ‘beschikbaar stellen’, dacht ik. Dan zijn er sirenes, huilende moeders en een buurman die zegt dat het altijd zo’n stille jongen was. Volgens de films zou ik midden op de stoeptegels in tranen uitbarsten en mijn eeuwige berouw betuigen. Hollywood 101. Ik wist niet zo goed of ik dat alles voelde. Ik vroeg me af of de anderen dat wel hadden.

De agente vroeg naar de avond. Waarom Max mee was gekomen (we hadden geflirt), of ik hem al kende (nee), hoe de avond was verlopen (gemoedelijk, op de bechamelsaus na, maar dat er geen echte klik was), hoe laat hij was weggegaan (rond kwart over tien, half elf), hoe laat ik was gegaan (een uurtje later), of er iets opvallends was geweest (hij was lichtelijk aangeschoten).
‘Max ging naar huis toe, zei hij. Maar eerst zou hij een vriendin vragen om nog wat te drinken,’ zei ik.
‘Weet u wie hij wilde contacteren?’
‘Nee. Hij noemde geen naam.’
‘Hij stuurde die avond met zijn werktelefoon een ongepast bericht naar een van de proefpersonen van zijn promotieonderzoek, een zeventigjarige vrouw uit Deventer. Zij heeft een formele klacht ingediend bij de afdeling oncologie.’
Ik keek verbaasd op, ogen groot als schoteltjes.
‘Zijn werktelefoon had hij eigenlijk op zijn kantoor moeten achterlaten,’ zei ze vragend.
‘We zijn gauw naar de borrel vertrokken.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Waarschijnlijk heeft hij er niet meer aan gedacht.’
Ze keek mij streng aan en ik zoog onwillekeurig een hap lucht naar binnen. ‘Hebben u en uw vrienden, mogelijk in niet-nuchtere toestand, een grap uitgehaald die avond?’
‘Nee, mevrouw, we hebben geen grap uitgehaald.’
Ze keek me indringend aan en noteerde iets op haar blocnote. ‘Dat zou immers erg ongepast zijn,’ articuleerde ze duidelijk.

 10. 404
De dagen erna gingen snel. Er werd een online condoleanceregister geopend dat ik ’s avonds bekeek en zag vullen met dezelfde welgemeende en lege woorden.Thoughts and prayers. Ik refreshte de pagina elke minuut en verwijderde na afloop mijn geschiedenis. Bram, mijn collega die Max en mij gezien had op de bewuste avond – of onbewuste, het was inmiddels meer een waas – vroeg of ik naar de begrafenis ging. Ik zei dat ik erover moest nadenken. Ik had geen zwarte broek of stropdas.

We bleven samenkomen. ‘Vrienden,’ verklaarde Jules met dubbele tong, een glas whisky in zijn handen geklemd als een kop warme thee. ’We moeten de schijn ophouden,’ zei Q. We hadden het over Black Panther. Alice en ik gaven hoog op over de borstkas van Michael B. Jordan. Jules klaagde over de schurk die een directe kopie leek van de hoofdrolspeler. Ik wist niet zo goed of dat racistisch was. Q had iets gelezen over een bijzondere Afrikaanse fluit die werd gebruikt in de themamuziek. Na het eten boekten we een reis.

Na Kroatië namen we minder contact op. Er werden nog wel appjes gestuurd, maar die waren inhoudsloos. Youtube-fragmenten, Spotify-linkjes, mediaconsumptie. Alice had nicotinepleisters gekocht. Q maakte steeds langere dagen en was een keer in slaap gesukkeld voor zijn beeldscherm. De schoonmaker had hem lachend wakker gemaakt. Twee weken later liep ik door hun straat. Er was niemand thuis. Mijn telefoon gaf geen ongelezen berichten aan.

 

 

La dolce vita

La dolce vita
De gemiddelde Romein wordt geboren
met een Vespa tussen zijn benen.
In de kraamkamer hoor je ze zachtjes
snorren, in afwachting van het gas
dat spoedig zal worden opengetrokken.
De stad zal zich aan asfalt, kinderkoppen,
bruggen, vergane stukjes zuil aaneenrijgen
als de warme lapjesdeken waaronder
ze nu nog vertoeven.

Een Vespa rijden is als een meisje kussen.
Je gaat veel te snel, maakt een merkwaardig,
weinig romantisch geluid en botst je tanden
op de vangrails van haar beugel.

Toeristen snappen niet dat er benzine
in ons bloed zit. Vespa’s zijn voor ons
wat sport is als de oorlog met andere middelen.
Zonder zijn we ontmand, zoals wanneer onze nonna
liefdevol in onze wangetjes knijpt en het jack
dat we stoer om ons slungelige lijf hebben
geworpen opeens weer kinderjas met capuchon is.

Tijdens de De Nacht van Rome 2018 schreef ik een aantal (doorgaans spottende) gedichten op Rome. 

Zweet

Zweet
Er wordt hier nu gezweet.
Het koelvak is stuk geraakt en
het gezoem dat routineus een
aantal graden boven nul afdwong,
is komen te liggen als de krekels
die uit respect voor de zonsopgang
hun sleutels van zeisen rusten.

Op de huid dreigen al druppels,
als honing dat uit de raten lekt
en plagerig van lijmerigheid
aan de bodem van de korf likt.
Klamme handen bedaren zich
op het schort, gelig van zweet
en de kazen die men snijdt.

Gaten in de emmenhaler lopen vol
als de bergpoelen van zijn heimat;
pecorino brokkelt met ijsberen
en al de zee in; de roquefort klopt
met spataderen die als gifslangen
zich vastbijten aan een saaie gouda;
de camembert, een volgezogen spons,
drapeert zich gelaten over de vitrine.
Er wordt hier nu gezweet.

Er wordt zelden gezweet door blokjes kaas.

Rumsfeld

Rumsfeld
Het leven is te lezen
als een blinde vlek
tussen twee wagens.
Dat geeft te zeggen:
als de vraag tussen
twee uitkomsten die
je toen in canon over
het springtouw zong.

Idem. Het is een landkaart
waarop (je) een vrouw
een rechte weg verliest.
Het oosten waakt onder
aangekriebeld struikgewas;
west met dito tromgeschal.

Middenin gaapt een sahara
zich lui uit, schept bedoeïen
van de baan en reikt ruimte
aan liefde en perspectief aan.
Waar je wimpers klonteren
met zand en wetenschap
daar schijnt een karavaan.

Donald Rumsfeld (º1932) is politicus en dichter.

Down the hall and to the left

Down the hall and to the left
Wat hebben we het klagen toch gemist,
het mogen samenklonteren in laagjes trui
om in bariton te ronken over de donkerste dag.
Dat de nachten dan statistisch wel korten,
maar dat we het zelf nog niet zo voelen mogen,
in de politiek noch in de portemonnee.

Met trillend bestek hongert oma nog even na
aan tulpenbollen en zalft mijn oom met het mirre
van een bijbelkoning dat er binnen deze grenzen
toch maar twee typen buitenlanders zijn. Papa
verklaart tussen een kransje door de muziek
dood, dat er op een riff na weinig leven in de diepte
galmt en dat na Freddy pop wel vel over been is.

Nu kan het nog, tussen de drilpudding door,
dessert even labiel als ons familiegestel.
Straks is de buit binnen, de wijn op, ontwaken
we tijdens de eerste helft van Home Alone II:
dat er geschiedenis is, misstanden, een president
die in de hotellobby trots de weg wijst. Dat het klagen
met de eerste nieuwe kerstkaart weer zalig mag aanvangen.

Bij Kerst hoort Home Alone en bij Home Alone hoort deze man.

Animagi

Animagi
Ken je dat — de avondspits, vochtige
paraplus’s, je eigen kleine hellecirkel
afgedwongen met zuinige lippen en cynisme
dat uit je poriën lijkt te nevelen?
Dat het craquelé van je huid langzaam
uitscheurt, aan gewicht wint en vergrauwt
als een huis waar toen veel gerookt is.
Dat er rek in je neus zit, het zich uitstrekt
als zachte karamel, een slurf uitschuift
als een trombone en schel een olifant zijn
eigen stampij afkondigt in de tweede klas.

Of dat je op de dansvloer — al dan niet
na twee wodka sisi — de sociale rangorde
verstaat: daar drinkend in het maanlicht
van de stroboscoop prooi, hier in skinny jeans,
bloed bevlekte sneakers, lange tanden roofdier.
Dat je dan de wind voelt in de baardstoppels,
vingernagels naar voren tasten, je ogen vernauwen
om aan te vallen op alle kleuren van de discobol.
Dat je keel verhardt met een leeuwenbrul en je
met een val op vier poten en een staart je liefde rooft.

Of het allermooiste — dat boeken je schutkleur
worden, dat je huid zich soepel rijgt aan de luxe
kalfsleren kaften van je boekenkast, dat zelfs je
huid geurt naar droesem, regen en het zoete
vanille van mariakaakjes. Dat je zelfs onbedoeld
de koffievlekken projecteert op je sleutelbeen,
de ezelsoren in je haarlijn, de potloodstreken.
Dat je als kameleon met je tong in de lucht proeft,
aan alles voorbijschiet, dat huiswerk en familie-
verjaardagen in een andere wereld rusten en resten.

Dat je je mens afschudt als een wintervacht
en je dan even doet als je dier is.

Tijdens het Buiten zinnen-festival mocht ik een minihoorcollege geven over Harry Potter en fan fiction. Het tofste idee van Rowling is dat mensen op commando in een dier kunnen veranderen

Theseus

Theseus
Op mijn twaalfde verloor ik een horloge aan
de Egeïsche Zee. Doorgaans sleurt het wijn,
goede bedoelingen, raketjes en vakantieliefdes
mee, maar nee, ik verloor mijn vaders horloge.
Waterbestendig tot vijfendertig meter zal het
de eerste golfslag nog koppig hebben meegetikt.

Zend dat aandenken dan op z’n minst per fles,
zul je zeggen, zoals meisjes met glitters en vetkrijt
een missive over een eerste kalverliefde de zeestraat
over schreeuwen en voor jongens de daad zélf
belangrijk is, bovenhands aan de hals een boodschap
naar de overkant pasen en hopelijk een vogel uit de
vlucht slaan — meeuwengekrijs ontvangstbevestiging.

Mocht de drenkeling na twintig jaar nog aanspoelen
op een Grieks rotsstrand dan is het gedeukt, verder
gaaf wrakhout; geen gezouten rivierlijk aangevreten
door tijd en zeegras. Zoals een gebroken uurwerk
in film noir het tijdstip van de moord signaleert,
slibben op de datum en tijd van mijn vaders horloge
verbrande enkels, zandkastelen en familiefoto’s aan.

Ook dit gedicht werd voorgelezen op een boot. 

De Groote Tour

De Groote Tour
Toen was reizen nog voor de rijken, voor papkinderen
die met een gouden lepel in de mond specerijrijk aten,
in speciën betaalden voor medaillons met lobbige wangen
en op de beursgang stuivers tot florijnen verzilverden.
Men zei en hoopte graag dat het toch vormen zou:
dat een goeie tongval, fijne tred, op de kop getikte snuiftabakdoos
en her en der wat geschiedenis — lees: hoopjes rook en ruïne —
een cv wollig zouden aankleden voor een frisse toekomst.

Wat de buit was? Het herkennen van de plaatjes, zeggen
hier in dit boek is het net als daar, maar dan met inkt, net zoals
wij onbevolkte ansichtkaarten kopen van een winterzondag
als de Romeinen nog onder het dons warm draaien.
Toen nam je een holle zwarte spiegel mee, glas van Lorrain,
waarmee je een monument de verbeelding kon laten bevolken
en Romeinen, straten, priestermijters de coulissen in duwde.
Thuis zei je eigenlijk is het overal precies hetzelfde.

Bang waren de vaders wel, hoor. Hun jongens zouden
terugkomen als ketters en mietjes, hun nuchterheid
afgebrokkeld door Franse meneren, maniertjes
en kleurige operazangers met opgestoken pauwenveren.
Wat dan wel oogluikend werd weggezucht was zuipen
en neuken, wilde haren laten wapperen, familievermogens
opsouperen aan muskaatwijn en alimentatie. Eenmaal
thuis, wanneer zij onder het stijve linnen liefde bedreven
met misprijzende vrouwen, of trachten althans, met hun
aardappelgezichten en koude voeten, calvinistisch in
missionarishouding murmelen aan een hogere macht,
dan bood dat soelaas. Met Julia en Pia hield je het wel warm.
Met zo’n molensteenkraag is het moeilijk ademen.

Dit gedicht schreef ik voor de Nijmeegse Kunstnacht (zaterdag 23 september). Net als mijn proefschrift is het eigenlijk te lang.

Zelfhulp (in drie stappen)

Zelfhulp (in drie stappen)
We moeten wel. Tot bloedens toe
onze knokkels rammen tot we geen
weerstand meer voelen, tot het dood
is, of animeren als een hart, bot zien
grijnzen als gerooid goud in een
donkere mijnschacht. Liever dat
rood als oorlogsverf, dan pleisterwerk.

Dan zullen we maar door rood rijden,
meisjes in de trein beledigen, plaatsen
eisen als eksters gierig naar zilverwaar,
meningen ontleden tot we weke delen
raken en zachte rot ruiken, ophef
afroepen met vochtige oksels,
onomfloerste spraak, ja kogels.

Laten we het verleden niet langer aanhalen
als een bonsaiboom, scharen en takken
scherpen aan vingertoppen, maar
met wortel en al in de groenbak flikkeren.
Ruim de vensterbank van bladschilfers,
potgrond waarin we niet langer aarden.
Sla gelijmde terracotta tot gruis.

Dan maar zo. Zet een zonnebril op,
dwing het volume op je oortjes omhoog
alsof je semtex laat ontploffen of morfine
uit je katheter dwingt. Gil mee tot
je stem tegen de branding slaat. Besef
er zullen gewonden vallen, misschien
wel doden. Soit.