De bazen van de speeltuin
Zij zijn de bazen van de speeltuin, zij
regeren in ’t zachte chroom van de glijbaan.
De zon verleent hun een stralenkrans
en smelt koetjesrepen, liga’s als zegelwas.
Vanuit de hoogte verdelen zij percelen
zandbak aan horigen en hongerigen.
Op zijn wipkip kraait de hofnar naar
omhoog, waar edelen op schommels jaknikken
en met snerpende boeien en geschop
steeds harder gaan, loslaten, spartelen,
gillen en met een lange sprong voorwaarts
de kiezels in hun knieën schaven.
Op het veldje daarachter, waar een bal
van lompen leer en vastgeklonken modder
shirts bevuilt als het grauw van dit land,
mompelen wij een opstand, beramen iets over hoe
altijd tirannen en beklimmen met sluik haar
en manieren steels de trap achter de troon.