Heldere schermpjes
Er zijn 7.046.000.000 mensen op deze planeet
en de meesten van ons hebben het lef te denken dat we er toe doen.
Heb je gehoord over die cabaretier die het loodje legde?
Iemand trapte hem op zijn hart, gewoon een pets,
maar hij kantelde voorover strijdend in maliën van grappen.
Heb je gehoord over de scenarist die overleed?
Hij verkocht een verhaal en de lift bleef halverwege steken.
Hij moest geplette boterhammen eten die ze door het deurgat schoven
en tot zijn dood hetzelfde suffe filmscenario herhalen over pratende honden.
Heb je gehoord over de visser die stierf?
Hij sprong niet van de rand:
hij liep de lucht in en trok de grond naar zich toe
alsof hij een lijn uitwierp en viste naar asfalt.
De aarde is een trom en hij raakt hem op de maat.
De reden dat er mist in Rotterdam is, is dat, als we de sterren kunnen zien,
als we de context kunnen zien van het universum waarin we bestaan
en als we kunnen zien hoe klein ieder van ons is
ten opzichte van de uitgestrektheid van wat we niet weten
dan niemand ooit nog auditie zou doen voor een McDonald’s-reclame.
En wat hebben we dan?
Geen diepvriesmaaltijden en geen tv.
Is dat een wereld waarin we willen appen?
Of iemand heeft net popcorn in de magnetron gestopt
of het is het geluid van duizenden die in sneltreinvaart hun hoofd uit het zand steken.
Mensen sjokken voorover in Den Haag.
Ze maken apps en webwinkels in Amsterdam.
Ze grijnzen in Hilversum alsof ze vishaken in hun mondhoeken hebben,
maar ze schilderen me niet af als de held, want telkens als ik schrijf,
mag ik de kant kiezen vanwaar je me ziet en ga ik het voor beste licht.
Je zou met niet respecteren als je de typemachine hoort kwetteren, tik tik
tikkend door mijn hoofd in de nacht,
dezelfde grijsgedraaide band van een sitcomdialoog
en rafelige herinneringen aan een meisje van de middelbare dat ik mocht vingeren,
voorzichtig vastgelegd op rijstpapier.
Mijn hart is een kleurenpotlood, maar mijn brein is een gum.
Ik wil geen echt meisje, ik wil haar vinden uit een catalogus.
Als puntje bij paaltje komt, houd ik je er niet onder,
want mijn ziel is een overvolle metro
en de mensen beslissen steeds om de volgende te pakken die door de stad cirkelt.
Ik doe mee aan een nepbeweging in Amsterdam,
ik frons en buig voorover in Den Haag,
ik glimlach in Hilversum omdat ik vishaken in mijn mondhoeken heb
en ik feest in de weekenden,
want er zijn 7.046.000.000 mensen op de planeet
en ik heb het lef te denken dat ik er toe doe.
Ik weet dat het een leugen is, maar ik verkies het boven het alternatief,
want ik heb een tourniquet om mijn elleboog gebonden,
ik heb een vloeitje gevuld met complimenten dat ik oprook.
Je zegt dat ik moet slapen, maar ik loop al van kindsbeen af aan tegen kamermuren op.
We zijn elke leeftijd tegelijkertijd en in elkaar genesteld als een Matroesjkapop.
Mijn moeder is een achtjarig meisje,
mijn kleinzoon is een vierenzeventigjarige AOW’er met nierfalen
en dat is de lijm tussen jou en mij: dat zijn de schroeven en de spijkers.
We wonen in een huis gemaakt van elkaar
en als dat vreemd klinkt, is het omdat het dat is.
Laat alsjeblieft de tijd stilstaan zodat ik ieders zakken binnenstebuiten kan keren
en onthoud: je zag helemaal niets.
Dit is een poging tot een vertaling van Watsky’s Tiny Glowing Screens, Pt. 2.